Mannen, hobbels en foutcodes



Ik zit met Rick in mijn auto. Type zilveren kogel, sportmodelletje. Rick rijdt. ‘Pittig karretje,’ mompelt hij tevreden en duwt het gaspedaal nog eens extra in terwijl hij de auto recht op een drempel afstuurt. ‘Hou je vast,’ roept Rick, ‘komt –ieeee,’ en zjoef, heel eventjes vliegen we als heuse munitie door de lucht.

We zijn op zoek naar ‘de hobbel’, Rick en ik. Al weken voelt het alsof er een bult in mijn wiel zit, en omdat ik er zeker van wil zijn dat ik geen gevaar loop (kapotte aandrijfassen, schokdempers) ben ik bij mijn garage langsgegaan. Hoewel garage een groot woord is voor een schuur met wat kapotte auto’s erin. Toch zweer ik bij Rick. Rick maakt alles. Goedkoop en snel. Vorig jaar kwam ik met een kapotte auto, dankzij de ANWB-meneer die mij van de weg sleepte, bij een ‘echte’ garage terecht, met etalages en koffiecorners en daar heb ik nog steeds spijt van. Wekenlang duurde het voor ze er achterkwamen wat er mis was en het kostte minstens drie grote mensenribben om het euvel op te lossen. Als ik dit aan Rick vertel schudt hij zijn hoofd. ‘Je had zeker foutcode F met een P1805 melding?’ Ik knik. ‘En toen hebben ze zeker je hele koppeling vervangen?’ Ik knik. ‘En toen deed ie het zeker nóg niet en kreeg je foutcode L8900 en gingen ze je stuurkogel en remmen vervangen?’ Ik knik weer. Rick glimlacht. Die Easytronicssytemen hebben voor hem geen geheimen meer. Hij had dit in een paar dagen opgelost. Voor de helft van de helft van de helft. Samen met een mannetje in Almelo die gespecialiseerd is in auto’s als de mijne. ‘Kwestie van goed luisteren,’ weet Rick. ‘Je oor op de auto leggen.’

‘Je rijdt zeker veel de laatste tijd,’ constateert hij terwijl de wielen van mijn dieseltje gevaarlijk dicht langs een sloot gieren. ‘Hoe weet je dat?’ vraag ik verrast. ‘Ik voél dat,’ antwoordt Rick tevreden. ‘Je moet straks thuis wel even de olie aanvullen, hoor. Dat voel ik ook.’ Ik vraag me af wat Rick nog meer voelt en staar dromerig uit het raam, terwijl hij met 120 km per uur een eenzame fietser afsnijdt. De achterband maakt inmiddels een razend geluid. ‘Is dat nou ‘cuppen’?’ vraag ik. Rick kijkt me bewonderend aan. Dan vertelt hij over zijn eigen auto, een Volkwagen diesel, ook brede bandjes, sportmodelletje, net als die van mij. Hij laat hem me straks wel even zien, en verwachtingsvol peilt hij mijn blik. Ik probeer zo enthousiast mogelijk te kijken. ‘Fijn, Rick,’ roep ik blij. Als we na tien duivelse rondjes over het platteland heelhuids bij de garage zijn teruggekeerd, rijdt Rick me naar een blinkend geel VW-Golfje, type kanarie, dat woest scheef geparkeerd staat. ‘Dit is hem,’ meldt hij trots en zet mijn auto er zo strak naast dat ik alle butsjes in het metaal kan zien. Er hangt een foto van een lief kijkend meisje aan de achteruitkijkspiegel. Ze beweegt licht heen en weer, als in een ingetogen dansje. Deze auto mag dan van Rick zijn, zij bewoont en bewaakt het interieur. Ik draai mijn hoofd overdreven in alle standen en prijs de glanzende spoilers, de viperstripes die tot over het dak heenlopen.

Rick rijdt mijn karretje de brug op, gaat eronder staan en hengst met een stuk staal op mijn dragende delen. ‘Kom,' wenkt hij, en schijnt mij met een kooilamp bij terwijl ik de smeerkelder instap. Ik vind mezelf hier prima passen, met mijn zwarte enkellange jas en stoere tuigleren cowboylaarzen eronder. Alsof ik zo uit het asfalt kom gekropen. Urenlang zit ik elke week in deze auto en nooit zie ik de wereld eronder. De veren, de vastgekoekte moeren, de roest, de olie. Het ziet er allemaal zo kwetsbaar uit en inwendig huiver ik een beetje. ‘Hij houdt je wel, hoor,’ stelt Rick me gerust, alsof hij mijn gedachten kan lezen. ‘In dit karretje ben je veilig,’ en hij slaat zo hard op het staal dat ik van schrik achterover sla. Rick lacht uitbundig en rijdt mijn autootje weer van de brug af. Daarna geeft hij me het nummer van ene Sjonnie die in een split second deuken in velgen kan ontwaren waarna zijn beste vriend Stef ze er voor een prikkie uithaalt. ‘Zeg maar dat je van mij komt.’

Even ben ik jaloers. Ik wil ook een Sjonnie in de wereld van Rick zijn. Mijn oor op metaal leggen en in foutcodes mompelen. Ik hou van deze wereld vol mannen die in schuren dingen maken en verder niet lullen. Dat had ik vroeger al. Als mijn vader of opa mij meenamen naar hun ‘mannetjes’, al mijn sociale fobieën ten spijt. Die verdwijnen namelijk als sneeuw voor de zon zodra ik zo’n smeerkelder instap. Ik wilde niet voor niets als kind al automonteur worden. Sip kijk ik om me heen. Waarom moest ik nou zo nodig gaan ‘schrijven’. Me begeven in literaire hoofdwerelden, met hoofdmannetjes- en vrouwtjes die me altijd een beetje zuur en wantrouwend aankijken, alsof ik er toch nooit helemaal tussenpas, met mijn cowboylaarzen en volkse aard.

Dankbaar schud ik Rick de hand. In de auto bel ik Sjonnie. Als ik Rick zijn naam noem gilt ie het uit. Ik moet gelijk komen. De koffie staat klaar. Stef is er ook. Wat voor n type heb ik? Easytronic? Oh nee hè, foutcode F al eens gehad? Ja? Jezus heej, wie niet. Ik kom zeker voor de hobbel? Dan is hij mijn man. Ben ik er al bijna? Bij het industrieterrein gelijk links hè. Ik weet wel, bij die schroothoop. Hij gaat nu koffie zetten. Melk, suiker? 

Reacties