De dag dat China mijn lampenverzameling overnam

Er was een tijd dat ik op grote schaal heksenhoeden verzamelde. Niet van stof of antroposofisch vilt met gekrenkte flapranden, nee, lámpen. Zoals ze vroeger in woonkamers met zitkuilen van kurk hingen. Mijn verzameling was tot in alle uithoeken van de wereld bekend en iedereen die droomde van zacht of hard brandende heksenhoeden wist mij te vinden. 

Ik verdiende daar aardig wat geld mee, veel meer dan met schrijven bijvoorbeeld, maar de mensen wilden steeds meer heksenhoeden en na een tijdje raakten ze op. Hoeveel kringlopen en rommelmarkten ik ook afliep, de vraag werd alsmaar groter en het aanbod kleiner. Zodoende werd iedereen boos op mij. Waarom had ik niet genoeg heksenhoeden? Waarom had ik de zaak niet beter gepland? Ik was een heksenhoedenverkoper van niks.

Gelukkig kreeg China lucht van de zaak en belde mij. ‘Ga jij maar lekker achter je raam zitten dromen, Johanna, over kabouter nummer 068 en wildroosters in het Mikadobos,’ zei China vriendelijk. ‘Wij nemen de boel wel over.’ Toen hingen ze op. De volgende dag stopte er een rood busje voor de deur. Een kleine meneer met een lampion op zijn hoofd trok al mijn heksenhoeden uit de schuur, propte ze in het busje en reed weg. Nooit meer iets gehoord. Van niemand niet, dus ik denk dat ik er uiteindelijk goed vanaf gekomen ben.

Soms droom ik dat de heksenhoeden zijn beland bij een god die niet van scherpe randen houdt, en bij het zien van de metalen hoeden boos een spaak in het grote wereldwiel steekt zodat we allemaal 1111 uur stilstaan. Tot aan het uur van de clown, om precies te zijn. Waarna iedereen zijn heksenhoeden vergeet of weggooit in een van onze vele zwarte hoofdgaten, zoals je met biologisch afbreekbare gedachten doet, die kraken tijdens het schedelknarsen. Maar dat is gewoon maar een droom. Dus dat zegt uiteindelijk niets. 

Ik kwam hier allemaal op, omdat ik gisteren bij een kringloopwinkel een heksenhoed vond. Ik vroeg mij af hoe die was ontsnapt aan mij, aan China en aan de grote vraag. Een kringloopmedewerker vertelde mij dat de heksenhoed jarenlang omgekeerd aan zijn plafond had gehangen. ‘En wat de mensen niet zien,’ zei hij, ‘dat zien ze niet.’ Ik denk dat hij bedoelde te zeggen dat de mensen alleen zien wat ze zien. Niet de moeite nemen om ergens doorheen te kijken. ‘Precies, want als ze dat gedaan hadden,’ zei de kringloopmedewerker, ‘hadden ze geweten dat een omgekeerde heksenhoed precies hetzelfde is als een niet omgekeerde heksenhoed.’ Toen liep hij weg. Ik nam de heksenhoed mee en hing hem omgekeerd aan het plafond. Deed er een zachte lamp in. Het leek op een kunstding in de vorm van een bloem. Daar houd ik niet zo van, van kunstdingen die op bloemen lijken, maar in dit geval was het overmacht.

Mijn omgekeerde heksenhoed vangt ook veel stof, maar hem wegdoen lukt me niet. Ik heb daar over nagedacht, maar ben er nog niet over uit. Ik vermoed dat de lamp iets wil bewijzen. Iets dat ik nog niet weet. En dingen die je nog niet weet, of nog moet ontdekken, liggen vaak in de buurt van de irritatiegrens. Bij de lelijk gedeukte randen van de flaphoed, zeg maar. En ergens diep in mijn hart heb ik ook het prettige gevoel dat ik met die hoed nog een beetje in contact met China sta. Misschien bellen ze nog een keer. Nemen ze weer iets van me over, iets waar ik mee worstel. Iets anders dan heksenhoeden. Mijn verstoorde relatie met de voltallige wereldbevolking bijvoorbeeld.

Laatst droomde ik weer over de heksenhoedengod en China. Meneer K sliep naast mij en porde me wakker. Ik bleek heel hard te hebben gesnurkt. Niet dat meneer K hier last van had, sterker, hij vind mij heel lief als ik snurk, maar ditmaal ging het zo ontieglijk hard dat hij bang was dat ik er in zou blijven. Ik vertelde hem van het uur van de clown en de stilstaande wereld. De omgekeerde heksenhoeden waar niemand doorheen kijkt. Sindsdien noemt hij me ‘Knorretje Snuf in Lampenland’, en elke keer als hij dat zegt maakt mijn hart een huppel. Over heksenhoeden heb ik nooit meer gedroomd.



Reacties